De Hoeve van Louis en Maria Sylvia
Pagina overgenomen van de website van (wijlen) Albert Truyman
Gescand uit: A.De Groodt, De oude Hoeven in het Land van Waas, Antwerpen 1955, blz.54.
Deze schets uit 1948 was in grote trekken juist. De volgende aanvullingen en
verbeteringen verwijzen naar de rode letters en cijfers op het
plan.
2 :
Slaapkamers. In de kamer aan de hofkant (op de tekening beneden rechts) was
een open schouw (haard), waarin we tijdens de oorlog ook graan verstopten. In
"de kamer" ('de beste') (boven links) is mijn vader gestorven (wij zegden nooit "ons
vader"). In "het klein kamerken" (boven rechts) is mijn moeder gestorven. Ze was
daar de laatste jaren gaan slapen.
2 : Woonkamer.
Hierin was eertijds een open haard, vervangen door een 'moderne' schouw, waarin nog een aantal tegels met blauwe
tekeningen (Delftse?) werden herplaatst. Mijn broer Juliën heeft er nog enkele
voor mij gered bij de afbraak van ons huis.
De voordeur kwam in de woonkamer, eertijds met een portaal.
De achterdeur lag in het verlengde hiervan. In het muurtje daartussen,
naast de zoldertrap, was een doorkijkvenster. Gezien deze constructie vermoed
ik dat er aanvankelijk een gang geweest is. Waar deze scheidingsmuur zou
gestaan hebben werd de keukenzoldering overlangs geschraagd door een
balk.
3 : Achterhuis,
waarin ook de (afgesloten)zoldertrap uitkwam. Hier stonden de melkafromer, het
botervat en in de dagen van de 'grote was' de houten tobben voor de week.
Langs het achterhuis kwam men door de oude, stevige (met twee dikke grendels
en een klink) achterdeur (met ronde boog) onder het 'afdak' (V).
4 : Kelders, waarboven telkens een kelderkamer,
die, in het woonhuis, ook als slaapkamer gebruikt werd. De kelderkamer in de
'keet' (U-4) was eertijds wellicht voor de knechten bestemd.
Ik heb ze gekend als bergplaats voor spaden, pikken, timmergerief, ... en als koolkot. In deze
kelder zijn we ook nog gaan slapen tijdens de oorlog 1940-45. Dit was
onze "patatkelder", waar moeder ook haar daliaknollen overwinterde.
In de kelder links op de hoek van ons huis stond de vleeskuip, de
"zompotten" (Keulse potten) met ingelegde eieren en snijboontjes. Op een schap
ook allerlei flesjes en potjes (de huisapotheek): leliebloemblaadjes op 'fijn
olie', een veenpol op olie, rode zalf in een wit stenen potje van nonkel Talis (Vital Truyman van de
Priemstraat). Als ik als kind een 'valling' had kreeg ik steevast 's avonds
een plaaster met deze zalf op mijn borst geplakt. Het recept hiervan was nog
afkomstig van 'de Herreweyers'.
De kelder in het achterhuis was voor het bier en de boter en
de dagelijkse etensresten. Op een gemetste schraag achteraan lagen doorgaans
twee vaten van brouwer Deckers van Melsele met zoetig donkerbruin bier.
Daarbovenop een plank met de wekelijks door mijn vader gebakken broden van
ongebuild tarwemeel. In een Keulse pot stond de room te dikken (het stokje
moest blijven rechtstaan om te gaan boteren). De weggen boter werden hier ook
afgewogen op een bascule. Met de rand van een pint (glas) werden de weggen dan
ook versierd met een rij krinkskes. Het boterpapier, dat mijn moeder de
dinsdag ging kopen (per kilo) bij drukker Martens in Beveren, lag onderaan in
de 'glazen kast' in de beste kamer. Stel u voor wat een geloop wanneer 's
middags als wij aan tafel zaten, 'de roste Vis' (Virginie Van Hoof van Peer
Verberckmoes) om een half pond boter kwam halen ! In die kelder werden ook
regelmatig slakken gevangen, want er was een 'versterfputje'. Er werd zout op
gestrooid en ze werden in de stoof verbrand.
A :
Mesthoop.
B : Koestal
met achteraan een apart hokje voor de pasgeboren
kalfjes.
C : Voederstal, waarin ook
een (ijzeren) pomp stond en de beetmolen. Boven deze stallen (B, C en D) werd
het hooi
gestapeld.
D : Karrekot met een treemkar, twee
driewielkarren en een
slee.
E : Rijweg over
de boomgaard, waarlangs enkele knotwilgen stonden, restant van de vroegere scheiding
tussen de twee akkerlanden.
F : Stierenstal.
G : Paardenstal met de ruif langs de dorsvloer.
H : Manege of 'den toer'. Hier trok een paard de dorsmolen,
(vroeger wellicht ook de bokmolen).
I : Dorsvloeren van hardgestampte leem. Hier stonden de
dorsmolen, de windmolen, de (vlas)reep, ...
J : Strowinkels of graantassen. Rogge, tarwe, haver,
gerst en vlas hadden doorgaans hun eigen plaats. Als alles vol lag werden
er buiten nog (ronde) stapels gezet, volgens een traditionele methode.
K : Muttekensstal.
L : Kalverstal.
M : De 'gang', waar de varkens gevoederd werden.
N : Varkensstallen.
O : Het 'heksken', waarachter, op de boomgaard, de drinkbak
(een afgedankte gietijzeren fornuistobbe) voor de koeien stond.
P : De houten pomp (een uitgeholde boomstam) achterbuiten.
Deze bevroor nooit in de winter.
Q : Hier, in de beetput, groeven we in de meidagen 1940 een
'abri', waar 's avonds ook de geburen van 'den hof' kwamen slapen (na de
paternoster, de vier akten en de litanie van O.-L.-Vrouw, ...). Hier heb ik
scherven van schrapnels gevonden.
R : Het hekken aan de straat. Daarnaast, aan de straatkant,
stond een hooggeknotte lindeboom, waaraan een lieve-vrouwkapelleke hing, blauw
geverfd, vanbinnen wit.
S : Een voormalige rootput, thans gedempt. Veel water stond
hier nooit in,, vermits het werd afgevoerd naar de Molenbeek, aan de overkant
van de straat.
T : Bakoven, waarboven het Kiekenskot, met de deur
achterbuiten.
Nota: Op 30.10.1915 schrijft de Burgemeester van Melsele een brief aan de Procureur m.b.t. een diefstal in de nacht van 28 op 29 oktober bij Louis Truyman in de Breestraat. De buit bestond uit ongeveer 100 kiekens. Vermoedelijk gestolen door inwoners van Beveren. (Registers van Briefwisseling Gemeente Melsele) Merk op: de overkant van de Breestraat is grondgebied Beveren.
Ik weet niet of die kiekens in dit kot zaten. Er sliepen er ook veel in het open karrekot naast de koestal. Maar ik heb steeds geweten dat dit bakovenkot 's avonds werd gesloten met een speciale gesmede sleutel die paste op een driehoekige pin midden in de deur.
U : De keet, waarin de haard (waar we de rijstpap roerden),
de deegtrog, de ovendeur; daarnaast de houtbak, waarin de poezen hun jonkskens
legden.
V : Het 'afdak', met in de hoek het fornuis voor de
varkenspatatten en om de was af te koken. Daarnaast stond steeds een
emmer met de 'spoeling' voor de varkens. Zelfs het afwaswater van de
schotels werd hierin gedaan.
W : De houtstal, waarboven, onder de pannen, mijn broers een
tiental duivenkoten hadden getimmerd. Zij verkochten de 'vlugge duivenjongen'
aan de poelenier (die woonde aan de jongensschool in Melsele, rechtover
Fieneke Van Geertsom) voor zakgeld.
X : Twee 'huiskens' (model toenmalige w.c.).
Y : Hier stond de 'asbak' : een afgedankte karrebak, onder
een kapje van pensaarts, waarin de asse uit de haard en de oven werden gedaan,
voor later gebruik in de tuin.
Z : Hier stond een dubbele rij houtmijten, van de in de
winter gevelde kanada's. De opbouw hiervan was aldus: onderaan een laag
'spanen' (van de aarschotten der bomen), dan een dubbele rij 'schijen'
(gekloven spillen en takken), bovenop een kap van pensaarts (met wijmen
gebonden bundels twijgen).